Op 19 januari 2017 verdedigde ik mijn proefschrift ‘Pesten op school: De rol van leerkrachten en klasgenoten‘.
Dit zijn de drie belangrijkste conclusies uit mijn proefschrift:
1. Leerkrachten: Niet goed toegerust om pesten aan te pakken?
Ten eerste blijkt dat leerkrachten een verschil kunnen maken als het gaat om het aantal gepeste kinderen in de klas, maar het lijkt er ook op dat ze niet volledig toegerust zijn om het pesten ook effectief aan te pakken. Mijn proefschrift laat zien dat leerkrachten soms incorrecte opvattingen over pesten hebben. Zo gaven sommige leerkrachten aan dat zij het gemakkelijk vonden om pesten onder hun leerlingen aan te pakken, terwijl er in die klassen juist veel gepeste leerlingen waren.
Daarnaast leken de leerkrachten niet goed te weten wat pesten precies is, zagen ze sommige leerlingen die beweerden gepest te worden niet als slachtoffers en nomineerden ze leerlingen die volgens hun zelf-rapportages niet gepest werden juist wel als slachtoffers.
In Nederland heerst er momenteel, net als in veel andere landen, een sterk antipestklimaat. Het is waarschijnlijk dat leerkrachten hierdoor soms sociaal-wenselijke antwoorden gaven. Het zou kunnen dat leerkrachten het pesten ontkenden omdat ze bang waren toe te geven dat er gepest werd in hun klas en dat ze het moeilijk vonden om dit te stoppen. Mocht dit inderdaad het geval zijn, dan zou er meer aandacht moeten komen voor hoe moeilijk het is om pesten te stoppen. In bijna iedere klas wordt wel gepest. Als er gepest wordt, betekent dit niet meteen dat de leerkracht zijn of haar werk niet goed doet. Tegelijkertijd is het niet zo dat de leerkracht helemaal niet hoeft in te grijpen; leerkrachten kunnen de situatie van gepeste leerlingen aanzienlijk verbeteren.
2. Pesten is subjectief
De tweede conclusie die op basis van mijn proefschrift getrokken kan worden, is dat het moeilijk is om te bepalen of een leerling echt gepest wordt. Er was weinig overeenstemming tussen zelf-gerapporteerd slachtofferschap en rapportages van leerkrachten en klasgenoten. Dit is zorgwekkend omdat dit kan betekenen dat leerkrachten en klasgenoten niet goed weten wie er in de klas gepest worden.
Het kan echter ook zo zijn dat leerkrachten en klasgenoten het wel weten, maar zichzelf (en anderen) vertellen dat er niet echt gepest wordt. Leerkrachten en klasgenoten voelen zich mogelijk verantwoordelijk voor het pesten en dit kan voor stress zorgen. Een bekende manier om van dergelijk stress (ook wel cognitieve dissonantie) af te komen, is door te ontkennen dat een bepaalde leerling echt gepest wordt.
Ten slotte kan het zo zijn dat er weinig overeenstemming is tussen zelf-gerapporteerd slachtofferschap en rapportages van leerkrachten en klasgenoten omdat leerlingen ten onrechte hebben gerapporteerd dat ze gepest werden. Diverse leerkrachten gaven aan dat hun leerlingen het pesten overdreven en ook in de literatuur wordt gesteld dat leerlingen soms ten onrechte rapporteren gepest te worden. Omdat moeilijk vast te stellen is of deze leerlingen echt gepest worden, zou een richtlijn kunnen zijn om leerlingen die aangeven dat ze gepest worden altijd serieus te nemen. Het is immers het pesten zoals het ervaren wordt door het slachtoffer wat diens welzijn beïnvloedt.
3. De klassensamenstelling is belangrijk
Ten slotte blijkt dat de klassensamenstelling van invloed is op het herkennen van pesten en op het aantal slachtoffers in de klas. Het proefschrift laat zien dat leerlingen in grotere klassen minder vaak slachtoffer-nominaties gaven aan klasgenoten die hadden aangegeven gepest te worden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat leerlingen elkaar minder goed kennen en minder over elkaar weten in grotere klassen.
Daarnaast waren er minder slachtoffers in combinatiegroepen. Dit wordt mogelijk veroorzaakt doordat in deze groepen er een mix van jonge en oudere leerlingen is en er daardoor minder competitie is. Toekomstige studies kunnen verder onderzoeken of aanpassingen in de klassensamenstelling leiden tot minder pesten.